Peter Bakker heeft in Railmagazine 353 en 354 een tweedelig artikel geschreven over gebruik van (oud) spoorwegmaterieel als
kampeermiddel. Met dank aan Peter is de tekst van het tweede artikel is op deze pagina te vinden.
Na het verschijnen van het artikel is meer informatie bekend geworden. Reden voor Peter om een
aanvulling te schrijven.
Kamperen bij de NS
Door: Peter Bakker
Mobiele jeugdkampen
Niet algemeen bekend is, dat behalve de RTM ook de NS kampeerwagens heeft gekend, al kan er in dat geval beter van kampeerrijtuigen worden
gesproken. Dit fenomeen heeft zelfs twee maal de kop opgestoken, maar was wel in beide gevallen van opmerkelijk korte duur, zeker in vergelijking
met de kampeerwagens van de RTM, die het immers een kwart eeuw lang hebben uitgehouden.
In februari 1939 traden er voor het eerst berichten naar buiten waarin melding werd gemaakt van het feit, dat de NS nog in hetzelfde jaar van
plan was om kampeerwagens beschikbaar te stellen aan rondtrekkende jongeren. Dit was mede een initiatief van de later nogal in opspraak geraakte
president-directeur Goudriaan, die deze jongeren terecht als toekomstige klanten zag en hen al op voorhand het nodige enthousiasme voor het spoor
wilde bijbrengen. Ter rechtvaardiging van deze onderneming kon worden verwezen naar het feit, dat men in diverse landen om ons heen – met name in
Engeland – al de nodige positieve ervaringen met kampeertreinen had opgedaan. Aanvankelijk wilde men voor dit project twintig bagagewagens
reserveren maar omdat men bij nader inzien een behoorlijke toeloop verwachtte, zouden hieraan al spoedig vijftien extra exemplaren worden toegevoegd.
De keuze viel op de laatste twintig bagagewagens van de serie D 4101-4220 en de eerste vijftien exemplaren van de serie D 4001-4098.
De kampeerwagens
Tussen 1909 en 1915 werden bij drie verschillende fabrieken drieassige bagagewagens voor de SS gebouwd, die aldaar onder de nummers D 401-498 in
dienst zouden worden gesteld. Het eerste tiental werd in 1909 door Werkspoor geleverd en de 411-420 zouden dezelfde fabriek een jaar later verlaten.
De zijwanden van deze wagens waren uit planken opgebouwd en de aan weerszijden door coupédeuren in de zijwanden afgesloten dienstruimte bevond zich
in het midden van de wagen en bood tevens de mogelijkheid tot zijuitkijk. Eveneens in het midden was een hoge zitplaats aanwezig vanwaar het mogelijk
was om in beide richtingen over de trein uit te kijken. Aan beide zijden van de dienstafdeling bevonden zich bagageafdelingen, die overigens niet van
gelijke afmetingen waren. Bij de in 1910 geleverde wagens waren de deuren van de grootste bagageruimte bovendien bijna tachtig centimeter naar het
midden van de wagen opgeschoven. De rijtuigen, die bij de NS van de nummers D 4001-4098 werden voorzien, werden geschikt bevonden om in D-treinen mee
te rijden en hebben dat tot na de oorlog volgehouden. In 1951 werd een veertigtal van hen gedegradeerd tot bagagewagen voor goederentreinen en
gelijktijdig vernummerd in D 3901-3940. Een jaar later zouden de 29 overgebleven exemplaren dezelfde weg gaan en gewoon achter de vorige veertig
wagens aan worden genummerd. Een aantal van deze wagens was toen overigens al gemoderniseerd, waarbij zowel de hoge uitkijk als de zijuitkijk waren
komen te vervallen.
Kampeerwagens NS 260405, ter beschikking gesteld voor de Stichting JES (Jeugd en Studenten) te IJmuiden; 2 april 1955.
Foto: J.C. de Jongh
De 4101-4220 dateerden al van een eerdere periode en waren tussen 1895 en 1905 door maar liefst zes verschillende fabrieken, waaronder de eigen
werkplaatsen te Tilburg en Zwolle, aan de SS geleverd. Hier werden zij in dienst gesteld onder de nummers D 601-645 en D 651-725. De wagens van de
eerste deelserie waren voorzien van één grote bagageruimte en hadden één roldeur aan beide zijden en de overige wagens hadden twee ruimten en
bijgevolg aan beide zijden twee deuren. De wagens van deze serie verschilden van die van de vorige doordat de wanden hier met platen waren bekleed
en de dienstafdeling en de hoge zitplaats hier aan het uiteinde werden aangetroffen, alwaar zich overigens ook nog een bordes bevond. Oorspronkelijk
waren de voertuigen ook nog voorzien van een hondenhok, maar hiervoor zou later een ijzeren waardekist in de plaats komen. Vanaf 1934 werden de
wagens van potkachels voorzien omdat toen vanwege de invoering van de doorgaande luchtrem voor goederentreinen de stoomverwarming niet meer gebruikt
kon worden als zij achteraan meeliepen in de treinen. In 1939 werden de eerste honderd wagens naar de goederendienst verbannen en de voor dit artikel
relevante 4201-4220 zouden in 1943 volgen. Uiteraard was geen van de hierboven beschreven wagens met vouwbalgen uitgerust, maar in plaats daarvan
waren er overgangsbruggen, waarvan de leuningen van kettingen waren voorzien. Daarnaast beschikten zij alle over zowel een Westinghouse-snelrem als
een schroefrem en waren zij stuk voor stuk van roldeuren met een veiligheidssluiting voorzien.
Gegegevens bagagewagens
Nummers
D 4001-4015
D 4201-4220
aantal assen
3
3
afkomst
SS
SS
geboortenummers
D 401-415
D 706-725
bouwjaar
1909*)
1905
fabriek
Werkspoor
Gastell**)
lengte over buffers in mm
13220
11220
radstand in mm
2x4250
2x3500
aantal verblijven
2
2
lengte verblijf in mm
4990/4250
3630
breedte verblijf in mm
2310
2470
hoogte wagen in mm
4150
4135
draagvermogen in ton
8
6
eigengewicht in ton
18,6
16,3
*) D 4011-4015: 1910
**) D 4211-4220: Herbrand
De voorbereidingen
Begin juni 1939 werden uit de dienstruimte van de bagagewagens, die als kampeerwagen zouden worden ingezet, de nodige attributen verwijderd en werden
in de bagageruimten zelf buizen met kleerhaken aan het plafond bevestigd voor het ophangen van kledingstukken. Daarnaast werden beide compartimenten
van een viertal strozakken met de bijbehorende kampeerdekens voorzien. Voorts werd uit strategische overwegingen een tiental keuzetochten ontworpen
waarin tevens duidelijk de plaatsen werden aangegeven, waarop de reis onderbroken mocht worden. Het lag in de bedoeling om alle kampeertochten een
week in beslag te laten nemen, waarbij er dan op alle tussenstations een of twee dagen gepauzeerd kon worden teneinde de kampeerders in de
gelegenheid te stellen om aldaar de omgeving te verkennen. In feite ging het hier overigens om zeven verschillende tochten, waarvan een drietal ook
in omgekeerde richting kon worden gemaakt. Deze tochten konden alleen doorgang vinden als er 32 deelnemers waren, zodat hiermee dan een viertal wagens
kon worden gevuld. Aan dit kwartet werd dan nog een vijfde wagen toegevoegd, waarin rijwielen en bagage konden worden meegenomen en waarin het mogelijk
was om met behulp van een gaskomfoor eenvoudige maaltijden te bereiden. In het algemeen vond de eerste verplaatsing van zo’n konvooi overdag plaats en
werd hieraan dan een C-rijtuig vastgekoppeld zodat de kampeerders naar buiten konden kijken. Voor het overige konden de wagens dan worden opgenomen in
de dienstregeling voor goederentreinen en vond het transport voornamelijk in de nachtelijke uren plaats. De nog niet half geopende deuren van de wagens
werden dan op de zogenaamde koehaak vastgezet zodat de kampeerders zich op de omgeving konden blijven oriënteren zonder de veiligheid uit het oog te
verliezen. In dat geval kon het konvooi dan op de plaats van bestemming door de lok van de goederentrein op een dood spoor worden gerangeerd. Op de
tussenstations was altijd stromend water aanwezig en was het de jongeren tevens toegestaan om van de toiletten gebruik te maken. Omdat deze locaties
vrijwel dagelijks door goederentreinen werden bediend, was het vrijwel nimmer nodig om voor de verplaatsing van de kampeerders een aparte lok te laten
opdraven.
Keuzetochten
1
Oisterwijk – Gilze-Rijen – Bergen op Zoom - Vlissingen
Voor een kampeertocht van zeven dagen moest per wagen hfl 36,- worden neergeteld, in welke prijs dan het vervoer van en naar de woonplaats
inbegrepen was. Naar het huidige prijspeil gerekend zou dit voor iedere kampeerder op een bedrag van ruim veertig euro per week uitkomen. Wanneer de
reis naar de plaats van vertrek, de tocht met de kampeertrein zelf en de terugreis naar de woonplaats tezamen een afstand van 300 km te boven gingen,
moest per persoon één cent voor iedere extra kilometer worden bijbetaald. Dit geeft nog maar eens ten overvloede aan, dat winstbejag wel het laatste
was waarvan de NS ten aanzien van dit project beticht kon worden. De reizen van en naar de woonplaats moesten uiteraard in de derde klasse van treinen
uit de normale dienstregeling worden gemaakt, maar wanneer veel jongeren uit dezelfde plaats afkomstig waren, konden er eventueel een of meerdere
afdelingen in reguliere treinen worden gereserveerd.
Van de beschreven kampeertrein kan een aardig beeld worden verkregen door een op YouTube geplaatst filmpje.
Film: Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
Het verdere verloop
Begin juli werd speciaal voor journalisten een tweedaagse promotietour georganiseerd over het traject Utrecht - Mook-Middelaar – Meerssen – Utrecht,
waarbij een voorproefje werd gegeven van hetgeen de jeugdige kampeerders zoal te wachten stond. Goudriaan had in hoogsteigen persoon het vertreksein
voor deze kampeertrein gegeven en op de terugweg kon het konvooi voor deze gelegenheid in Maastricht aansluiten bij de D-trein uit Zwitserland. Een
en ander leidde tot tal van enthousiaste reportages in diverse dagbladen, die in enkele gevallen overigens wel werden gelardeerd met de nodige
kritische kanttekeningen van de zijde van de Nederlandse Jeugdherberg Centrale. De deelnemende journalisten hielden aan dit avontuur ook nog een
oorkonde en een emaille herinneringsbord over. Nog geen twee weken later zou de NS laten weten, dat alle kampeertreinen tot nader order waren
volgeboekt en dat het bedrijf zodanig was overstelpt met aanvragen, dat het merendeel hiervan in eerste instantie afgewezen had moeten worden.
Verantwoordelijk voor deze stormloop waren vooral een aantal jeugdorganisaties, waaronder met name de padvinderij en het AJC zich duchtig roerden.
Dit laatste collectief had voor de via haar aangemelde deelnemers overigens nog een extra verrassing in petto. Tijdens de nachtelijke transporten
mochten de jeugdige kampeerders om beurten op de in de wagens aanwezige hoge leren zitplaats plaatsnemen teneinde in beide richtingen over de trein
te kunnen uitkijken. Jeugdorganisaties als bovengenoemde hadden vaak ook geen enkele moeite om de vereiste 32 gegadigden bij elkaar te krijgen, al
moesten deze soms wel vanuit verschillende windstreken worden aangevoerd. Buiten verenigingsverband om leverde dit dikwijls wat meer problemen op en
zo verschenen er met name in regionale dagbladen regelmatig advertenties waarin jongeren werden gezocht, die zich tegen betaling van vijf gulden per
dag een week lang bij een groep in oprichting wilden aansluiten. Al met al bleek het project ondanks het vaak nogal omslachtige rangeerwerk in
vrijwel alle opzichten aan de verwachtingen te voldoen en het zou dan ook ongetwijfeld voor herhaling in aanmerking zijn gekomen als de algehele
situatie een jaar later niet zo’n dramatische wending genomen had. Nu zou het bij deze ene keer blijven en omdat na de oorlog de prioriteiten van
meet af aan ergens anders lagen, zou dit initiatief dan ook niet meer worden opgepakt.
In de nu volgende jaren zou het tijdelijk als kampeerwagen ingerichte materieel weer geleidelijk aan als bagagewagen in dienst komen. Als
bijzonderheid kan nog worden vermeld dat de D 4006 als onderdeel van een groep van negen rijtuigen in 1947 werd uitgerust met batterijen met een
zodanige capaciteit, dat hiermee aan weerszijden twee ZHESM-aanhangrijtuigen, die zelf geen middelen tot stroomopwekking hadden, van verlichting
konden worden voorzien. Dit negental liep mee in de talrijke treinen in de driehoek Zwolle-Emmen-Enschede, die toen volledig uit ZHESM-materieel
waren samengesteld. Kort tevoren waren er overigens ook al vijf rijtuigen uit dezelfde serie met batterijen uitgerust om een tiental van de Deense
spoorwegen gehuurde tweeassers van stroom voor de verlichting te voorzien. De inmiddels naar de goederendienst verbannen wagens zouden nog in dienst
blijven totdat er voldoende stalen Dg’s waren afgeleverd om hen geheel te doen vergeten. Van de serie D 4201-4220 verdween het laatste exemplaar in
1954 uit het wagenpark en de laatste vertegenwoordiger van de inmiddels dus vernummerde serie D 4001-4015 zou in het jaar hierop volgen.
Nieuw project
Van een waarlijk geheel andere orde was het project waarvoor in het voorjaar van 1951 de aftrap zou worden gegeven. Op dat moment was op de
Brouwersgracht in Amsterdam op de bovenverdieping van een geheel in een witte kleur uitgevoerd verkoopkantoor van de Vereenigde IJsfabrieken een
clubhuis van de Stichting Jongeren en Studenten gehuisvest. Vanuit dit pand legde deze stichting in het begin van 1951 het verzoek bij de NS neer om
een aantal rijtuigen te huren teneinde een vijftigtal jeugdige Amsterdammertjes de vakantie van hun leven te kunnen bezorgen. Hierop werd door de NS
positief gereageerd en als uitvloeisel hiervan werden dan ook al spoedig hierop zeven kort tevoren uitgerangeerde rijtuigen ter beschikking van de
stichting gesteld. Uiteraard betrof het hier zonder uitzondering houten rijtuigen, die nog als een erfenis van de voorlopers van de NS konden worden
beschouwd. Hieronder bevonden zich een drietal oorspronkelijk van de HSM afkomstige vierassige coupérijtuigen, een drietal drieassige coupérijtuigen
van de voormalige SS en een drieassig postrijtuig met een hoge lichtkap. Dit laatste rijtuig was eveneens van de SS afkomstig en had van alle
genoemde rijtuigen de langste dienstperiode achter de rug: al in 1895 was het als laatste van de serie L36-L40 door La Métallurgique te Nivelles
afgeleverd. Nog geen tien jaar later zou van deze rijtuigen overigens nog de radstand van 6400 mm naar 7000 mm worden verhoogd. In de periode tussen
1891 en 1906 had de SS onder de nummers L20-L64 maar liefst 45 van deze postrijtuigen aan haar wagenpark toegevoegd, waarvan er twintig in de eigen
werkplaatsen te Utrecht en te Zwolle waren vervaardigd. Zoals in die tijd nog gebruikelijk was, waren deze rijtuigen van een brievenbus in de
zijwanden voorzien. Vanaf 1916 werd de aanduiding L, die de eerste letter vormde van het Franse woord voor brief, geleidelijk aan door de uit later
tijden bekende letter P vervangen.
Onder de vierassers bevond zich overigens ook een rijtuig uit de befaamde serie van maar liefst 135 C-rijtuigen, die door de HSM in de jaren tussen
1901 en 1920 in dienst was gesteld. Het interieur van deze C 5001-5135 werd gevormd door elf coupé’s met elk twee tegenover elkaar geplaatste houten
banken waarop steeds vijf passagiers konden plaatsnemen. Per rijtuig leverde dit dus maar liefst 110 zitplaatsen op en dit was uit oogpunt van
exploitatie kennelijk voordelig genoeg om hun latere bijnaam ‘schapenhokken’ maar voor lief te nemen. De reizigers kwamen hierin namelijk wel erg
dicht opeengepakt te zitten als zij in de toen nog niet zelden erg strenge winters dik gekleed moesten gaan. Een verdere bijzonderheid is nog, dat de
twee hoogst genummerde drieassige coupérijtuigen in de laatste oorlogsjaren uitsluitend voor het vervoer van aardappelen waren ingezet.
In de zomermaanden werd het gehele konvooi op een door de NS beschikbaar gestelde plek aan de oostkant van het emplacement te Rhenen neergezet,
maar niet op het buitenste spoor omdat dit nog enige tijd voor het overladen van kolen in gebruik zou blijven. Nadat op 7 september 1944 het
reizigersvervoer tussen Amersfoort en Rhenen was gestaakt en nog geen maand later tot overmaat van ramp de directe verbinding tussen Rhenen en
Kesteren door de vernieling van de brug aldaar door toedoen van de geallieerden was komen te vervallen, was hier inmiddels wel de nodige
spoorcapaciteit voorhanden. Hiermee was overigens tevens een einde gekomen aan een belangrijke doorgaande verbinding, want vanaf 1889 hebben op het
traject Amersfoort-Kesteren-Nijmegen-Kranenburg internationale treinen gereden. Zo reden er rond 1920 D-treinen van Zandvoort naar Basel, waarvoor
de toenmalige HSM uitgebreid reclame maakte middels de slogan ‘van Alp naar Bad’.
In een tweetal rijtuigen waren voor jongens en meisjes apart houten kooien geplaatst en wel afwisselend twee en drie boven elkaar. Deze
constructie maakte het ook voor de slapers op de bovenste verdieping nog mogelijk om na het opstaan veilig te landen. In het postrijtuig was een
keuken gevestigd waarin de maaltijden konden worden klaargemaakt. De verdere indeling van de rijtuigen is niet exact bekend, maar in een van de
rijtuigen is in ieder geval een eetruimte aanwezig geweest en ook was een gedeelte van een vierasser als filmzaal ingericht. Verder moet er in ieder
geval gelegenheid zijn geweest om zich bij slechte weersomstandigheden binnen te vermaken en wellicht zullen de begeleiders ook nog wel een aparte
ruimte tot hun beschikking hebben gehad. Aan de rand van het emplacement waren voorts twee rijen overdekte wasbakken neergezet en even verderop waren
ook nog twee toiletwagens opgesteld. Vanuit hun standplaats werden uiteraard de nodige uitstapjes naar de bossen ondernomen, maar ook hadden de
studenten beslag weten te leggen op een overjarige kampeerboot, waarmee groepsgewijze vaartochten op de Rijn konden worden gemaakt en waarop de
kinderen dan ook konden overnachten.
Tweede seizoen
Na het seizoen werd de kampeertrein naar Amsterdam gesleept, alwaar enkele rijtuigen in de hierop volgende winter nog als clublokaal benut zouden
worden. Hier werd in november tevens een tweede drieassige postwagen uit de hierboven genoemde serie aan de collectie toegevoegd om meer ruimte te
scheppen voor de opslag van materialen en levensmiddelen. Bij het uitruimen bleek deze P 4046 evenwel niet aan de gestelde kwaliteitsnormen te voldoen
en dientengevolge werd de wagen dan ook meteen ingeruild voor de al wat langer terzijde staande P 4057. In mei 1952 werden de rijtuigen, die tot dan
toe nog onder hun oude nummer actief waren geweest, alsnog in de particuliere nummering opgenomen. De hierbij uitgegeven nummers 260401-260408
strookten overigens niet bepaald met de verwachtingen, want deze serie was oorspronkelijk toch echt voor open wagens bedoeld. Zes weken tevoren was
echter juist een tweetal platte wagens voor het vervoer van chloortanks in opdracht van de firma Nepakris te Linne-Herten, die in feite dus ook al
niet tot de doelgroep konden worden gerekend, van 260301 en 260302 vernummerd in 545521 en 545522 en kennelijk was die bladzijde van het wagenregister
nog even open blijven liggen.
Zo stonden er in de zomer van 1952 dus acht wagens op het emplacement van Rhenen opgesteld. In de bijgaande tabel zijn de belangrijkste gegevens
van de betrokken rijtuigen bijeengebracht. Ten aanzien van de BC 5017 kan nog worden opgemerkt, dat dit rijtuig in 1934 zonder van nummer te
veranderen van een AB-rijtuig tot een BC-rijtuig is gedeclasseerd. Volgens een niet onbetrouwbare bron zou de AB 6268 voorts het nummer 260409 hebben
gedragen, maar een overtuigend bewijs hiervan is nimmer boven tafel gekomen. Het lijkt niet al te waarschijnlijk dat het circus nog voor een derde
keer is opgetuigd, want al spoedig werden de jeugdkampen naar het Limburgse Asselt verplaatst, alwaar men over een vaste accommodatie kon beschikken.
Bovendien vond in het voorjaar van 1953 een belangrijke sanering van het NS-emplacement te Rhenen plaats.